donderdag 28 januari 2016

Cultuur

Culturele botsingen

Bij deze les hebben we een filmpje gekeken over hoe mensen reageren op de komst van een azc. Na het kijken van dit filmpje hebben we een methodiek uitgewerkt waarmee we een manier gaven hoe wij ervoor kunnen zorgen dat de bewoners met een prettiger gevoel naar de vluchtelingen kijken.

Wij hadden gekozen voor de methodiek multicultureel werken. Bij deze methodiek werk je integraal om ervoor de zorgen dat zowel buurtbewoners en de vluchtelingen samen werken. Wel moet je opletten met deze methodiek. Ondanks dat het een duidelijke methodiek is, is er wel een kans dat het fout gaat. 

Tijdens deze opdracht hebben we ook de dementies van Hofstede uitgewerkt.


Welke waarden kunnen mogelijk botsen tussen de Nederlandse cultuur en culturen van buitenaf?
Machtsafstand:
Dit geeft aan hoe de machtsafstand/ongelijkheid in de cultuur is, dat kan zijn tussen ouder en kind, baas en werknemer of man en vrouw. In Nederland is deze afstand klein veel ongelijkheid is er niet. Maar in Arabische landen is dat anders, daar is de afstand groter.
Dit zou kunnen botsen omdat wij daar vrij mee omgaan en het niet anders kennen en mensen die van buiten komen en een grote machtsafstand hebben zullen er moeite mee hebben dat wij er losser mee omgaan.
 

Individualisme vs. Collectivisme:
 Individualisme
Het individualisme getal scoort hoog in maatschappijen waarin de banden tussen mensen over het algemeen vrij los zijn. In dergelijke maatschappijen wordt er van de burgers/werknemers verwacht dat zij voor zichzelf zorgen en voor zichzelf opkomen.

Kenmerken hiervan zijn o.a. de volgende:
  • Inhoud is belangrijker dan de relatie
  • Je eigen mening naar voren brengen wordt gewaardeerd, zelf als het leidt tot conflicten
  • Je status wordt bepaald door je eigen prestaties
  • Je bent verantwoordelijk voor je eigen gedrag
  • De communicatie is expliciet, direct, zakelijk, eerlijk en verbaal

Collectivisme
In de collectivistische maatschappijen wonen mensen die vanaf de geboorte al horen bij een sterke en hechte groep. Dit is vaak de familie (in brede zin) die hen levenslang en onvoorwaardelijk zal steunen en beschermen in ruil voor ook jouw onvoorwaardelijke loyaliteit tegenover hen. De groep gaat voor de individu.

Kenmerken van deze maatschappijen zijn:
  • Vermijding van conflicten
  • Onvoorwaardelijk vertrouwen
  • De relatie is belangrijker dan de inhoud
  • Gedeelde verantwoordelijkheid
  • De communicatie is impliciet, indirect, met sociaal wenselijke antwoorden en kritiek wordt snel persoonlijk opgevat.
Nederland zit meer in het individualisme, de wij-cultuur is er steeds minder en mensen zijn meer voor zichzelf bezig. Mensen uit de Arabische landen komen zijn meer in het collectivisme, vaak zijn het grote families en komt de familie ook als eerste.

Masculiniteit vs. Femininiteit:
Het gaat hierbij om de verdeling van de rollen tussen mannen en vrouwen in de maatschappij. Bij feminiene culturen lopen vrouwelijke en mannelijke taken een beetje in elkaar over, er is minder verschil tussen de twee. De mensen zijn zorgzaam, bescheiden en hebben veel aandacht voor de emoties van anderen.
Bij masculiene culturen is het juist andersom, er heerst een ‘macho’ cultuur. De mensen zijn wat assertiever, harden, dominanter, er is meer macht en zijn prestatiegerichter.
Nederland is een feminiene cultuur en Arabische landen zijn een masculiene cultuur. Omdat vrouwen in Nederland eigenlijk gelijk zijn met de mannen en dat is in Arabische landen minder.

Onzekerheidsvermijding:
Onzekerheid slaat op de mate van angst van mensen, als zij in onbekende of onzekere situaties terechtkomen. In landen waar onzekerheidsvermijding hoog is gaat de bevolking gebukt onder veel regels, zij willen graag zekerheid in, hun werk, spraken veel en zijn religieus. Landen waarbij de onzekerheidsvermijding laag is hebben ze minder regels en worden afwijkend of uniek gedrag geaccepteerd.
Wanneer je uit een hoge onzekerheidsvermijding komt en je gaan naar een land met een lage onzekerheidsvermijding moet jij je opeens erg aanpassen en dat kan er moeilijk zijn, maar andersom is het ook heel moeilijk. Als het aanpassen niet goed wil lukken kan het zijn dat mensen met elkaar gaan botsen.

Lange termijn vs. Korte termijn oriëntatie:
Deze dimensie geeft de mate aan waarin de maatschappij gericht is op de toekomst of juist meer op het heden. Als de maatschappij meer gericht is op de toekomst zal de bevolking veel plannen, sparen en maken zich snel zorgen. Daarnaast hebben zij een hoog doorzettingsvermogen en gedrevenheid. Als de maatschappij juist meer gericht is op het heden zal de bevolking zeggen ‘vandaag is belangrijk, morgen zien we wel’ oftewel ‘Carpe Diem’ (pluk de dag). Deze mensen hebben een groot respect voor tradities en doen er alles aan om gezichtsverlies te voorkomen.

woensdag 27 januari 2016

Methodische cyclus

Maken van een methodische cyclus

Bij het maken van een plan van aanpak heb je 5 stappen die je doorneemt. Dat zijn:
  • Stap 1: Beginsituatie vaststellen
  • Stap 2: Probleem of specifieke vraag formuleren
  • Stap 3: Doel formuleren
  • Stap 4: Plan van aanpak maken en uitvoeren
  • Stap 5: Activiteiten evalueren en bijstellen
Stap 1.
Bij het vast stellen van de beginsituatie heb je nog 3 stappen die hierbij horen. Dat zijn:
   - 1.1 De instelling
   - 1.2 De doelgroep en/of wijkanalyse
   - 1.3 SWOT analyse
Stap 1.1 gaat erover dat je meer informatie opzoekt en geeft over de instelling waar je werkt van waar je vanuit werkt. Dingen als de missie en visie, organisatiestructuur, financiële kaders en werkgebied en doelgroepen komen hierbij aan bod.

Bij stap 1.2 ga je meer informatie over de wijk en/of doelgroep opzoeken. Hierbij komen punten in zoals:
  • Demografische gegevens
  • Opleiding, werk en inkomen
  • Gezondheid
  • Wonen, fysieke omgeving en sociale voorzieningen
  • Cultuur
  • Interesse, wensen en behoeften
  • Participatie: Motiverende en ontmoedigen factoren om deel te nemen
  • Communicatie en marketing
Bij stap 1.3 maak je een sterkte zwakte analyse.
SWOT = Strengt, Weaknesses, Opportunities, Threats.
S staat voor de sterke punten van de eigen organisatie.
W staat voor de zwakke punten van de eigen organisatie.
O staat voor de kansen die de maatschappelijke ontwikkelingen bieden voor de organisatie.
T staat voor bedreigingen voor de organisatie die uit de maatschappelijke ontwikkelingen voorvloeien.

Stap 2.
Bij de vraag of specifieke vraag formuleren beantwoord je de volgende vragen.
    - Wie ervaart er een probleem/wie heeft er belang bij een oplossing. Kortom; 
       wie is er betrokken?
    - Wat is het probleem of de (ontwikkeling)behoefte?
    - Bij doelgroep indelen in ontwikkelingsfase en welzijnsbedreidingen
      (lichamelijk, geestelijk, materieel, sociaal en cultureel).
Je moet er wel op letten dat de problemen of (ontwikkeling)behoeften oplos baar zijn.

Stap 3.
Bij het formuleren van het doel doe je dat in 1 zijn. Deze zin hoort SMART geformuleerd te zijn.
SMART = Specifiek, Meetbaar, Acceptabel, Realistisch en Tijdgebonden.

Stap 4.
Bij het maken van het plan van aanpak heb je nog 4 stappen. Deze zijn:
   - 4.1 Plan van aanpak uitwerken.
   - 4.2 Maak een netwerkanalyse.
   - 4.3 SCW agogische methodiek beschrijven.
   - 4.4 Draaiboek maken en uitvoeren.

Bij stap 4.1 werkt je het hoofddoel uit in subdoelen en werkdoelen. Ook werk jij je acties uit met de 5 w's (wie, wat, waar, wanneer, waarmee) en hierin zet je deadlines.
Bij stap 4.2 maak je een netwerk analyse waarbij jij je richt op de volgende punten:
  • Belanghebbende
  • Probleem definitie
  • Belangen
  • Hulpbronnen
  • Invloed/macht 
Bij stap 4.3 beschrijf je een agogische methodiek. Je kiest een passende methodiek om het probleem aan te pakken en je houdt rekening met nieuwe trends en ontwikkelingen in het werkveld.
Voorbeelden van methodieken:
  • Systeem gerichte benadering
  • Bemoeizorg
  • Community website
  • Seniorenadviseurs
  • Zelforganisatie 
  • Sociale activering
  • Multicultureel werken
  • WMO
  • Welzijn nieuwe stijl
Bij stap 4.4 maak je een draaiboek en voer je deze ook uit.
Je werkt een plan uit volgend de 5 w vragen.
Daarna werk je GOTIKA uit. GOTIKA = Geld, Organisatie, Tijd, Informatie, Kwaliteit en Arbeidsomstandigheden. 
Daarna maak je een duidelijk overzicht waarin je kunt vinden wie waar moet zijn, wat er moet gebeuren, hoe laat iets is en wat er voor nodig is. 
Als je dit helemaal af hebt dan voer je het uit, controleer je tijdens het uitvoeren steeds de vooruitgang (of alles loopt zoals gepland) en handel je als het nodig is.

Stap 5.
Bij de evaluatie beantwoord je de volgende vragen:
  • Procesevaluatie: was de manier van werken goed?
  • Productevaluatie: is het doel behaald?
       - Ja, wat was het resultaat?
       - Nee, wat doe je met de doelen die niet gehaald zijn? Kies uit:
    1) laten vallen. 2)opdelen in subdoelen. 3) doelomschrijving aanpakken. 4) andere aanpak. 5) termijn verlengen.

dinsdag 26 januari 2016

Observeren

Wat is observeren.

Observeren is doelgericht en bewust waarnemen. Een observatie hoort objectief en niet subjectief te zijn.
Objectief = zonder mening of oordeel.
Subjectief = met mening of oordeel (je denkt vaak subjectief omdat je al een beeld hebt van een situatie).

Bij het observeren gebruik je zintuigen. Dat zijn:
  • Horen
  • Zien
  • Voelen
  • Ruiken
  • Proeven
Observatietechnieken zijn:
  • Continue observatie
  • Interval observatie
  • Contextuele observatie
  • Protocollaire observatie
Continue observatie.
Dit is een vrije vorm van observatie. Je observeert hierbij een cliënt of groep . Je weet alleen nog niet waar je op moet letten, maar je weet wel dat je ergens op moet letten.

Interval observatie.
Bij deze vorm observeer je op wisselende tijdstippen hetzelfde doel. Je observeert met dezelfde methode, technieken en middelen.

Contextuele observatie.
Bij deze vorm is niet alleen een cliënt of groep het middelpunt van je observatie, maar ook de omgeving.

protocollaire observatie.
Bij deze vorm maak je gebruik van een observatieschema. Je maakt een opsomming van aandachtspunten, deze heb je van te voren al vastgelegd).

Observatiemethoden: 
  • Een participerende gestructureerde observatie.
  • Een participerende ongestructueerde observatie.
  • Een niet-participerende gestrucureerde observatie.
  • Een niet-participerende ongestructureerde observatie.

Systeemtheorie

wat is de systeemtheorie?

 

Hoe je als mens handelt, wordt beïnvloed door de verschillende systemen waar je onderdeel van bent. Er is daarbij sprake van interactie tussen de systemen.

Er zijn twee soorten sociale systemen:
1. Interpersoonlijke verbanden
    - Mensen die een persoonlijke band met elkaar hebben (informeel).
    - Voorbeelden hiervan zijn:
           - Familie

           - Vrienden(groep)
           - Sportvereniging
           - Klas 

2. De instanties
    - Mensen die alleen formeel contact met elkaar hebben (meestal schriftelijk).
    - Voorbeelden hiervan zijn:
           - Bank

           - Belastingdienst
           - IBG groep

De opdracht die ik moest maken voor op de blog.

Benoem alle sociale systemen waarin jij deelneemt.
  • Mijn klas op school
  • Stage
  • Familie
  • Vrienden 
  • Vriend
  • Advocaat van SRK
  • Gemeente 
De sociale systemen die ik heb benoemd, behoren tot interpersoonlijke verbanden. Alleen de advocaat en gemeente niet, die behoord tot de instanties.
 
Beschrijf hoe deze systemen van invloed zijn op jouw gedrag.
Bij de interpersoonlijke verbanden ben ik lekker mezelf en reageer en praat je heel anders als je doet wanneer je met iemand van een instantie spreekt. Je gedrag is anders wanneer je formeel met mensen spreekt dan wanneer je informeel met iemand spreekt.

Beschrijf welke eigenschappen je herkent in de systemen waarvan jij deel uitmaakt.
Wanneer ik informeel bezig ben, ben ik erg losjes in het doen van dingen en praat op verschillende manieren met verschillende woordgebruik. Wanneer ik formeel bezig ben dan ben ik meteen een stuk serieuzer en praat ik op een nette manier.